Wie voor de klas staat wil graag op z’n minst over enige autoriteit beschikken om de boel in goede banen te leiden als dat nodig is. Als we naar de woordenboekdefinitie van autoriteit kijken, dan staat daar ‘gezag’. Gezag is ‘macht over anderen’. Autoriteit is dus macht. Maar hoe krijgen we deze macht? Hebben we überhaupt macht over een ander?
Autoriteit vraagt de medewerking van de ondergeschikte
Stel dat een leerling niet gehoorzaamt. Dan kun je hem proberen te imponeren en bang te maken, of met straf dreigen in een poging zijn gedrag te sturen. Maar als deze leerling jouw macht over hem niet accepteert, niet bang voor je is en dus ook de straf waarmee je dreigt niet accepteert, dan kan hij gewoon de klas uitlopen en naar huis gaan. Tenzij je bereid bent hem fysiek tegen te houden – en een gevecht te riskeren – heb je geen feitelijke macht over hem.
Als je gelooft dat leerlingen je autoriteit moeten erkennen, puur vanwege je functie of leeftijd, dan is die autoriteit gebaseerd op drijfzand. Het is een fragiel en instabiel bouwwerk dat valt of staat met de medewerking van de ‘ondergeschikte’ partij. De ondergeschikte is slechts ondergeschikt zolang hij daarvoor kiest. De ‘meerdere’ heeft slechts autoriteit zolang de ondergeschikte hem dat geeft. Dus, waar ligt de macht precies?
Er vanuit gaan dat we autoriteit hebben is dus eigenlijk een illusie. En uitgaan van illusies maakt ons kwetsbaar voor de realiteit. Het gevaar om doorgeprikt te worden is altijd aanwezig en dat maakt – bewust of onbewust – nerveus. Wie leunt op macht is zelden een ontspannen leerkracht.
Macht is een kwestie van fysieke dominantie of het vermogen de ander bang te maken; zijn gevoel van veiligheid aan te tasten. Zodra leerlingen het spelletje doorkrijgen en hun angst ‘overwonnen’ hebben – waar beschadigde leerlingen vaak uit noodzaak bedreven in zijn – is het gedaan. En als we altijd hebben geleund op deze ‘macht’ en daardoor weinig hebben geïnvesteerd in andere zaken, dan zij we uitermate zwak en machteloos op het moment dat het bouwwerk daadwerkelijk instort. We hebben dan weinig hebben om op terug te vallen.
Autoriteit door inlevingsvermogen en empathie
Eigenlijk kunnen we alleen in de buurt van autoriteit komen door genoeg waarde te leveren. Als leerlingen de ervaring hebben dat ze op ons kunnen rekenen, dat ze iets aan ons hebben, dat we hun leven op één of andere manier structureel verrijken, dan zullen ze – uitzonderingen daargelaten natuurlijk – zeer bereid zijn ons ‘macht’ over hen te geven. Dan laten ze ons vrijwillig invloed op hen hebben. Dat levert hen immers iets op. Ze hebben er iets aan.
Deze waarde moet uiteraard wel als zodanig door de leerlingen ervaren worden en niet door ons – wijze volwassenen – verondersteld worden. Je kunt nog zo je best doen en nog zo overtuigd zijn dat wat je doet waarde heeft, als leerlingen dit niet zo voelen, dan schiet je er niets mee op.
Autoriteit hebben vraagt dus uiteindelijk geen krachtpatserij, maar juist openheid en kwetsbaarheid. Want alleen door empathisch en gevoelig te zijn voor de behoeften van je leerlingen, kun je de waarde bieden die de leerkracht zijn ‘autoriteit’ geeft.